Vervoeging van werkwoorden

Bij het bepalen van tijd of actie spelen Duitse werkwoorden zoals “sein”, “haben”, “werden” en “lassen” een belangrijke rol. De vervoeging van die werkwoorden plaatst de actie in de tijd en maakt met slechts één vervoeging duidelijk of iemand, bijvoorbeeld, iets moet doen of zou moeten doen. In dat opzicht is de Duitse taal eenvoudiger en compacter dan de Nederlandse, vooropgesteld dat degene die spreekt zich ook adequaat weet uit te drukken.

Om dat te kunnen, moet veel geoefend worden met het vervoegen en toepassen van de genoemde werkwoorden, en daar vindt u hier mogelijkheden te over voor. Belangrijk is ook te weten dat een aantal Duitse werkwoorden standaard gecombineerd wordt met het gebruik van de 3de- of de 4de naamval. Daarnaast worden de werkwoorden “hebben/haben” en “zijn/sein”, ten opzichte van het gebruik in de Nederlandse taal, vaak verwisseld.

Wie de gebiedende wijs in het Duits gebruikt, past de vervoeging van het werkwoord aan op degene of degenen tot wie hij zich richt: dat betekent de enkelvoudsvorm wanneer sprake is van één persoon, de 3de persoon enkelvoud wanneer de beleefheidsvorm gebruikt wordt en de meervoudsvorm bij een groep.

Overzicht online oefeningen

not exercised
not exercised
not exercised
not exercised
not exercised
not exercised
not exercised
not exercised
not exercised
not exercised
not exercised

Oefeningen met tekstinvoer
Meerkeuze oefening


heel eenvoudig
eenvoudig
gemiddeld
moeilijk