Werkwoordstijden

Talen kennen onregelmatige, zwakke en sterke werkwoorden en de eerste stap in de beheersing van een taal, is het gebruik in de tegenwoordige tijd. De onregelmatige werkwoorden kennen, afhankelijk van de persoonsvorm, hun eigen vervoeging. Wie de Duitse taal leert, zal de rijtjes behorend bij werkwoorden als “haben”, “können” en “wollen” dus goed moeten kennen.

Behalve die vervoegingen te beheersen, is het ook van belang de betekenis en toepassing van een onregelmatig werkwoord in de Duitse taal te kennen. Dit omdat het juiste gebruik van zo’n onregelmatig werkwoord bepalend is voor hetgeen iemand overbrengt. De tegenwoordige tijd van een zwak werkwoord kent vaste uiteinden, die – afhankelijk van de persoonsvorm – “-en” vervangen. Bij sterke werkwoorden geldt dat eveneens, met de toevoeging dat daar – in sommige persoonsvormen – een Umlaut toegevoegd wordt.

Een goede beheersing van de tegenwoordige tijd, maakt het vervolgens vrij eenvoudig mogelijk de uitbreiding te zoeken naar de verleden tijd, voltooid verleden tijd en voltooide tijd. Voor dat laatste is ook een goede bekendheid met de vervoeging van de werkwoorden “haben” en “sein” nodig. Alle oefeningen en opdracht om stapsgewijs de werkwoordstijden te leren toepassen, zijn hier opgenomen.

Overzicht online oefeningen

not exercised
not exercised
not exercised
not exercised
not exercised
not exercised
not exercised
not exercised
not exercised
not exercised
not exercised
not exercised
not exercised

Oefeningen met tekstinvoer
Meerkeuze oefening


heel eenvoudig
eenvoudig
gemiddeld
moeilijk